Tijdschrift voor Nederlandse Taal- enLetterkunde. Jaargang 34bronTijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 34. E.J. Brill, Leiden 19
9moud, westgron.ienmoed.Het parallelisme vaneigenpessichenênpassich,eynpassich,einpessichverdient te meer de aandacht omdat een ander in dezelfdericht
99ook de hand gehad in den bouw van het nieuwe Meisjes-Weeshuis in 16341). Hijwoonde in de St. Luciesteeg2), dus dicht bij het Weeshuis. Den 6denApril
100Dat1)hy Vaer van 't broot-huys is,En hy kan haer schier of margen,Als s'hem om een lootjen vargen,Wel een vrientschap doen, soo 'k m
101Van de zes regenten uit het jaar 1638-1639 zijn er twee besproken, Jacob Bas enFloris Soop; zoo dadelijk zal David Sens door zijn voornaam worden a
102hij dus eene der vele bedieningen, die aan de Diaconie annex waren, als boekhouder,scriba, enz.1). Het brood, dat de Diaconie in haar eigen bakkeri
103selaer was van 1638 tot 1641, 1654 tot 1672, in 1678 en 1680 hoofd van denSchouwburg; hij was bevriend met zijn collega Jan Vos en werd dikwijls ve
104Maen’ een tijd lang in de doos heeft gezeten, maar in 1639 weer vrij was1).‘Kom jy binnen, sonder blyven;Ick en wil op jou niet kyven,David buyr, j
105dolle huwelijk van Messalina, de vrouw van Keizer Claudius, met haren gunstelingSilius tot onderwerp; de rollen waren al uitgedeeld, maar bij de ee
106Natuurlijk wordt de geest van Tengnagel door de andere geesten in hun middentoegelaten.Nieuws op letterkundig gebied brengtD'onbekende voerman
107Uit middeleeuwse kronieken.Dat in de oude Nederlandse kronieken, zij mogen in 't Latijn of in de landstaalgeschreven zijn, allerlei volksverha
108ònze aandacht zullen trekken. En ten derde gebeurt het, dat historiese personende dragers van aan de heldensage ontleende namen zijn of dat plaatsn
10genus aan een homoniem. Procope dernook in N.-Brab.: Zeeland, Uden (OnzeVolkstaal I)erf(t) m. ‘opperhuid, nerf, ook het bovenste, de zode, van weila
109gezien. Maar bij Beka1)is verband gelegd tussen het bouwen van de kerk en demoord: de slijkige bodem liet niet het leggen van stevige fondamenten t
110Wat hier volgt, berust in hoofdzaak op twee minder belangrijke1)groepenvan bronnen, n.l. de oudereEgmondseenUtrechtsegeschiedschrijvers, die nog te
111kroniek vanBeka1), deAnnales Tielenses2)en hetChronicon Tielense3), die nauwmet elkaar samenhangen4). Op Beka, maar vooral op een nog onuitgegevenb
112munster) te Utrecht was n.l. eertijds een grafschrift op zekere graaf Ricfridus en zijnvrouw Hernisinda, ouders van Balderik (bisschop van Utrecht
113geeft. Mede met het oog op de begraafplaats zou men willen aannemen, dat heteen Nederlands edelman geldt; toch is dan de vorm opvallend: men zou ee
114‘ad instanciam comitisHaganonis, qui inZanctistraxit moram’. Uitvoeriger echterhet Chronicon Tielense1):‘Theodericus primus comes Hollandie habuit
115‘... venimus ad Thilam,1)quod est castrum valde bonum cuiusdam nobilis.Iuxta illud situs est quidam mons satis amenus, quemmontem de aventurisappel
116ook in een ‘liber Gallicus’ gevonden worden, ‘cui tit. la Salade, de monte Sibyllae inApulia’, maar, voegt hij er minachtend aan toe, ‘relationem n
117lichen Charakter aufzugeben, zu einem Symbol des christlichen Glaubens’1).2.Waelwiin en Lantsloet.Zoals prof. Muller (Tijdschr. 30,75 n. 1) aantoon
118Het feit, dat in een verhaal van ± 1200Waluinusreeds een hoofdpersoon was, isniet zonder belang; het wijst er op, dat reeds in de twede helft der t
11FLESCH. Hier is deeniet, zooals ineschenesp, tevens hd. Wellichteenabeide =rom.a, waarbij deete beoordeelen is als inketsennaast (kaatsenen) mnd. md
119Bedoeld is de vijfde fabel1)van Avianus ‘De asino pelle leonis induta’, waaruit dedoor de kroniekschrijver vermelde versregel letterlik is aangehaa
120Quorum audacie, virtuti seu prudentie quia dictus Johannes compararisufficit, supra tangens audaciam non defecit. Quis enim istorum, ut persingulos
121VI. Een nuwe cluyt van een ridder.De kroniek van de Clerc is bewaard in twee handschriften, waarvan A het oudste(2dehelft 15deeeuw) en beste, B het
122[Kleine mededeelingen]52. To bliktri.De raadselachtige termbliktriuitSara Burgerhart, door de Heeren Prick van Welyen Bergé tegelijk met de vormenb
123Fragmenten uit Jan van Leeuwen's werken.‘Die goede coc’ van Groenendale heeft een voorlopige plaats gekregen in degeschiedenis van onze letter
124in druk te doen verschijnen, om daardoor een speciaal onderzoek van de beidelijvige handschriften uit te lokken. Het komt mij namelik voor, dat een
125waarvan een kritiese tekst op grond van twee of meer handschriften groter waarborgvan betrouwbaarheid geeft. Voor deze ‘rolie’ kunnen we beschikken
1262oCap. XVII van het traktaatVan den ondersceyt tusschen natuerleke endeovernatuerleke gheboerte(Hs. 667, fol. 160d), getiteld: ‘Van brueder Jans de
127de faute comt daer principellijc alle eendrachticheit der caritaten met vergheet endevergaen es in religiën, ende waer af dat bina alle dordene te
128titeld: ‘Ondersceet tusschen kinnesse ende minne, die hebben de groote clerkesonder leven ende goede menschen sonder hoghe verstaen, ende van dolin
12flei‘vleierij’, en daar verder oostfri.-gron.flîmstrîken(z. bov.fleemen) ook zulk eenkoppeling is, zoo dringt zich de gedachte op datflikflôienin NW
129Die rolie van der Woedegher minnen.[Prologus]*+fol. 11vDese lere salschinen ludende vandersotter minnen, maer ic[3]+[4] segge u, wiese te rechte ve
130*[1] [Hier beghint die rolie van der wallende,woedegher,hertelike[2] berrende minne te Gode wert]1).[3] Nu hoert, want ic soude u geerne vraghen en
131*[1] want die minne en1)acht mijns niet een twynt. Sy ghelaet[2] haer dicwile of sijs niet en verstonde, of dat si ware blint. Sy[3] laet mi oec di
132*[1] bin mijns selfs orconscape u selven also te gronde ente niete[2] ghestorven, dat ic u hoechste houlde hebbe verworven.[3] Ja wattan, het es1)u
133*[1] Minne, dits herde neder ende oec herde oetmoedelijc ge-[2] sproeken. Nochtan hebdy dit mi selven na mijn gevoelen dicwile[3] te broeken.[4] Se
134*[1] Lieve minne, is dit seker waer1), die ghene die in sueten[2] noch in sueren niet en connen verkiesen, dese en mogen emmer[3] niet verliesen?[4
135*[1] niet, salic iet vermoghen, dat moet mi to male comen van uwen[2] ghaven. Ende daer omme maghic voert1)wel over mi selven[3] claghen.[4] Nu ant
136*[1] meer ontsculdichghen noch ontdraghen, maar ic wille Gode[2] nacht ende dach mine sonden claghen.[3] Nu antwert de minne te desen kere: En vers
137*[1] dat hy altoes heeft van binnen vrede. Ende hi ghedoecht, hi[2] gheswicht1)van binnen, sonder alle murmuracie, al stille. Ende[3] daer omme doe
138*+fol. 16[1] moedicheit es hem dicke bi ende bereet. Die mensche es+[2] te verre ut ghegaen, suoect hy des sijns in eneghen saken,[3] also dat hi n
13te stellen, maar een bezwaar is, niet alleen dat het heen en weer kaatsen derwoorden een vreemden indruk maakt, maar ook dat fri. woorden ontleend a
139*[1] oetmoedich is, hi mach hem wel verbliden ende verhoghen,[2] want oetmoedicheit es coninghinne van allen doechden. Die[3] oetmoedeghe ende die
140*[1] des echter niet ghestaden, maer si wilt wandelen in men-[2] nechvoldeghen doechsamen paden. Dese menechvoldicheit der[3] doecht en heeft der m
141+fol. 65cderden hemel ghetrocken wert ende verhaven boven hem selven,+ya ende oecboven alle hemele ende boven die IX choren der inghelen was sinte
142in leeringhen noch oec in gheesteliken orborlijken leven, ya [ende]1)die daer toealsoe sere begheert salicheit der menschen als Paulus dede. Want i
143crucen, siet daer in hopic nacht ende dach, ya in dat heyleghe werc der verdientenons heren Ihesu Cristi. Mer daermen van allen dinghen gheswighen
144werken en can, siet, dien mensche en es seker inder waerheit niet recht, ende icen gheloeve oec niet dat hi ye enich werc wrachte, ya dat eyghelijc
145tughe des heylichs gheests, dat ic in al mijnre leringhe anders niet en hebbe ghesochtnoch oec noch en doe, dan puerlijc dere ende den lof Gods, en
146sprack]1)ende seyde, ende namaels ter andere stat wederseyde. Ende dat dede icom selker verkeerder menschen dolinghen2)wille. Ende hier omme soe se
147Want de heyleghe gheest es minne der godheit, maer de vader ghebaert ons sineneeneghen sone, dat eweghe woert.Sinte Iohannes ewangeliste sprect:End
148van sommeghen personen tonrechte begrepen, oft wel qualijc verstaen, ya insommeghen steden, daer ic sprac ghelikerwijs dat ic noch spreken ende ver
14de volgende in Groningen voorkomende vormen, waarover nader handelt J.A. Feithin Gron. Volksalmanak voor 1892 p. 43, 46, 55:Gad(1329) =Gate(1342) =d
149Kleine mededeelingen.53. Naar aanleiding van 't Poolsche woordlegart.Het Poolsch bezit een woordlegart, luiaard. In 'tEtymol. Wörterb. de
150lênŭ, enz. oneens is. In hetzelfde geval verkeer ik ten opzichte van Litauschliáuju,liáunu, ophouden, met iets uitscheiden.Al draagt het Poolsche w
15155.Moortjevs. 2292. (Terentius'Eunuchusvs. 184).K.Dat ghy de plaatsen schuwt daer de slaghen vallen.R.So deed' Pyrrhus, en so doen de Kon
152Dat een generaal zich niet roekeloos vooraan in den strijd waagt, is een zaak vanpassend beleid; toch laat 't zich wel denken - vooral in vroe
153Fragmenten uit Jan van Leeuwen's werken.II.1)+fol. 13b+fol. 13c+Vanden anderen ghebode,ende hoemen sweren mach sonder+sonde,ende vander ghieri
154die ghene die nu werlijc heerscap ende gheestelijc heerscapiën besete[n] hebben+fol. 14aboven tghemeyne volc, ende daer in niet wettich+noch gherec
155iaghen. Men seet dat die lants here rechten, ende dat die bisscope ende tgheestelijcvolc die leke liede van harer ongherechticheit ende van haren s
156dats die sake ende die waer omme, dat die meyers ende dese landekene danneliede alsoe ontfermelijc pluecken ende roeven: dat es al om tghelt. Want
157screef MCCCLVIII die bisscope ende die landekene, ende die ghene die dwerlijcheerscap, ende oec gheestelijc heerscap besittende1), luttel anders ni
158schen salicheit meinden ende sochten, ende datse eertsscher dinghen noch desghelts niet en roecten, ende datse daer na leyden al haer laghen ende a
15kanten’, vw. nijsl. ‘door een diepte stroomend water’:geilf. ‘klove of heg met hoogtenaan weerskanten’ zou bij de bet. passen; mnd.gole,gölef.goelm.
159ghebringhen, die hen daghelijcs gheneren moeten. Ende aldus en can ic niets nietghemerken dat menre van boven tot beneden anders yet dicwile in sue
160Selden comense int ghemeyne, want daer heeft elc sijn eyghen proper allene1).Vanden prelaten maghic u callen, want is duncken mij donghemeynste van
161doerdene alre meest bi gheschint. Nu voerts vanden middelsten heren, die scloestersambacht onghetrouwelijc hanteren: prioere, proefste, scriveren,
162liken state boven dan onder, oft here dan knecht, oft een overste vrouwe dan deerne,oft dienstbode alle der andere, hen es noch seker onrecht. Ende
163veel meere duvelike valscheit op ghestaen onder die ghiereghe clergie, dat sijnantkerst voerboden alre eyghelijcste, ende segghen oec den duvel alt
164cipale poente, dats deen op volcomene ghehoersamheit, dander op volcomene+fol. 131breynicheit, terde op volcomen vriwillich armoede+des gheests, ni
165overmids vremde sake, met goude ende met silvere, ende met vrienden ende metmaghen. Met crachte ende met machte sietmen dat sijt toe iaghen, ende a
166Dats een teyken van ghewaregher caritaten, dat een prelaet oft een abdisse meerberespen ende corigeren sal met heyleghen levene ende met saechtmoed
167Nu merct, als een prelaet dese twee dinghe in hem ghevoelt. -+fol. 132c+Dyerste es, dat hi een goede montvolle spisen nemmermeer, waer hi es, alsoe
168poente daer dordenen op ghefondeert sijn, die moeten ommer ghehouden sijn1).Nu merct hoe selke als nonnen ende moenke, die niet eyghens en souden h
16‘glimmen’, Garderen, Kootwijk (Onze Volkstaal I)glei‘glad’, nwfri.glei‘geil, vettig,glimmend’ zijn te verklaren uit *glawi-, daar eenu-st. (os.glaue
169+fol. 133b+reghele? Wantsij hebben drie manieren van nootorften, dit willic hen bewisen, wanthet sal haer drivout crone sijn inden diepsten afgront
170Aldus hebbic u bewijst dese twee oft dese drie manieren van nootorften der groteroneendrachticheit, die alle heylich leven in ordenen heeft doen of
171liken dinghen verblint, alsmen cleerlijc sien mach, vanden oversten prelaten derheylegher kerken totten nedersten; daer omme machmen daer af swighe
172waer dat sake datmen de ghemeyne regule wel hielde, ende men elken gave nasijn noet, siet soe soude daer bescedenheit ende wise regeringhe altoes v
173datse gheheellijc versmaden ende verworpen souden, ghelikerwijs dat wilen eer debisscope ende heyleghe liede deden, die onsen here Ihesus Cristus g
174onder hen een ghemeyne plaghe, waer hi mach1), sij treckent deen den anderenave, ya ende oec wie onder hen een hellewert bat mach, hi trecket ende
175lijcsche ghevoelen als een armen ghevanghenen te moede es, die droeve endeserich leghet, ya al vol rouwes in eenen aleyndeghen kerkere des lichamen
176+fol. 16bwert wisen, van daer sij quamen, ende souden daer toe segghen+openbaer, datseniet abel ter ordenen en waren. Ende dit dunct mij al gader p
177dies seker sijt, es luttel anders dan discoert ende haet ende nijt, ende bijna alleproperetarise ende onghemeyne. Ende daer omme es haer leven al o
178ioden, in alle eynden van eerterike soe wert onse here Ihesus Cristus en die goedegherechteghe mensche beyde te gadere overeendraghende in onderlin
17geweest zijn wegens de vaak zoo gespannen verhouding tusschen stedelingen enOmmelanders. - Noopt de bet. vangoytendus niet tot gelijkstelling metgut
179late ghestaden ende ghedoghen ende gheven nu dicwile scandeliken orlof denghenen die onder hem sijn, ende daer si haer ziele voer gheset hebben, da
180+fol. 61a+Maer inneghe gheestelike liede ende godscouwende menschen, daer ic afghesproken hebbe, ende oec sunderlinghe moneke ende nonnen die in or
181binne ende cheraphinne; daer es luttel oft niet aen belanc, aen den hoeghen sanc,daer die herten niet ghemeyne en acorderen in bruederliker minnen
182boven dan onder te sine, here ende potestaet te sine dan knecht; dats derhoverdegher menschen recht. Ende dan behout die hoet here1)altoes die clus
183ordene soude gherne dat volke te haren gherieve wert trecken met allen. Ende hieromme prekense som wonderlijc dinc wt haren sotten hoefde, ende sel
184E.M. Post en Hirschfeld.‘Zoo even las ik in den bevalligen Hirschfeld; hoe verrukkend maalt hij dit Landlevenaf! Ik gevoel er al de schoonheid van,
185kleine ‘Bibliothek für Gartenfreunde’, welke beide na zijn dood in 1792 niet zijnvoortgezet. Tegenover het titelblad van Becker's Zakboekje pr
186Christian Cay Lorenz Hirschfeld werd in 1742 te Nüchel in Holstein als Deenschonderdaan geboren. Hij bracht het tot ‘königlicher Dänischer wirklich
187Verirrungen des Gartengeschmacks’. Het is dus een zuiver vaktijdschrift en ikvermeld het hier alleen, om te toonen, hoe Hirschfeld zijn werk opvatt
188de moralist, bij wien het genot van de natuur tot een zedelijk genot wordt, en diezich nergens een beter mensch voelt dan juist in de natuur. Wij h
18ziekelijk zijn’, ‘kommerlijk leven’,goarre‘heerschende ongesteldheid, koorts’. On.gjǫris dus niet verwant.GORT. Bij het Ts. 28, 230, '1 opgemer
189invloeden, die den aard van het geschrift hebben bepaald. De natuurbeschouwingvan Hirschfeld is geheel die van Albrecht von Haller, en staat diente
190ontbreekt elk realisme en ontbreekt de innige samenhang tusschen natuur en gevoel,dien men bij Gessner op zijn hoogst bevroeden, nergens betrappen
1913. Het is 's menschen plicht, van de natuur te genieten. Een zestal typen vanlandbewoners, die daartoe niet in staat zijn: in den stijl der ‘C
19215. Zwitserland is het schoonste en gelukkigste land met zijne frissche en zuiverelucht (‘nicht vergiftend wie in den Sümpfen der Niederlande’). De
193Op enkele daarvan moet thans in het bijzonder de aandacht gevestigd worden,opdat de verhouding der beide werken nog helderder aan het licht kome. H
194waar de zinnelijke vreugde tot een innerlijk genot wordt, staat Post heel dicht bijHirschfeld. Immers bij beiden bestaat hier deze gedachtengang: h
195den voorganger. Eene vergelijking van Feith met zijne vreemde voorbeelden zoutot hetzelfde resultaat leiden. Daardoor zijn de Hollandsche romanfigu
196kelen. Bij Hirschfeld zijn dit, behalve de oorspronkelijke ingeschapen deugden vanhet menschdom (vgl. no. 17), vooral wijsheid, tevredenheid (no. 1
197Een enkel insect grijpt hij en bewondert het samenstel van leden en gewrichten:‘dann sieht der aufmerksame Naturbetrachter auch in diesem Theile ei
198weer de verwachting van den Christen geboren wordt: ‘Laat dan de natuur sterven!- Zij leere mij slechts sterven! Zij verzekere mij dat even, gelijk
1Etymologische aanteekeningen.BOK ineen - schieten.Wil men ingaan op Van Wijks gissing, dat de uitdr. oorspr.den diernaambok+ een ander ww. bevatte en
19ohd. ‘onstuimig’, waarbij W. een vrb. aanhaalt van mhd.haifdichenadv., terwijl mhd.en laat ohd.heifte‘onstuimigheid’ is. Daarom is aan te nemen, dat
199overdag plaats hebben. Verder geeft hij toe, dat het een verheven schouwspel isen een waardig onderwerp voor poëzie en schilderkunst, doch, gaat hi
200eiken, rijzige abeelen, schaduwrijke linden en hooge populieren, rezen agterelkanderen op, en vormden een schoon amphitheater’. Dit is een idyllisc
201schrijving der begrafenis in br. 10, aan Emilia's smart over den dooden boom (br.10), aan den dood van een boerenknaap (br. 14) en van Euphroz
202wetenswaardige zaken inlicht en ‘sucht unter socratischen Unterredungen ihrenGeist hervorzulocken’. Hoe dat echter in zijn werk gaat, vernemen we n
203baar is voor het weinige, dat ze bezit, en ook voor de toekomst op Gods hulpvertrouwt. Dergelijke tafereeltjes, waarover hier niet langer uitgeweid
204zonnebloem; een ander een krullelie metroode, uitstekende knopjes; weer eenlerei, die Auszackung der Blätter, derweiche Sammet, der leichte Duft, d
205eenkomstig beide als onmisbare elementen van het buitenleven en wijdt er br. 29en 33 aan. Ter toelichting een enkel citaat.Post br. 33. ‘Toen zagen
206Het onweer.Hirschfeld (no. 19) en Post (br. 42) wijden beiden een hoofdstuk aan het onweer,ofschoon de eerste het overdag, de laatste des nachts la
207zal verkondigen van wat ‘Das Landleben’ over den winter zegt. Vermoedelijk bevathet wijsgeerige bespiegelingen over de vergankelijkheid van al het
208overpeinzingen leidt. Wanneer Emilia hare huiselijke plichten vervuld heeft, leestzij God's Woord, werken over natuurkunde en historie, romans
20HEIDEN. Het schijnt niet algemeen te zijn opgemerkt dat de parallel metpaganusniet te handhaven is; zie de aan NED VIIII voorafg. add. and emend.HER
209de coquette Fulvia e.a., die het merk van hun oorsprong uit het karakterschilderendessay duidelijk op het voorhoofd dragen. Niet anders is het bij
210beide werken na elkaar door te lezen en zich door die lectuur ongetwijfeld latenbekeeren. Men zal echter ook zonder dat gaarne toegeven, dat het ve
211Rob,rop.1)Een bevredigende verklaring van dit woord, dat ‘vischmaag’ beteekent en in beidebovengenoemde vormen voorkomt, is, voor zoover mij bekend
212meldt Jan Zoet (Olympias 49:rop) en Oudaan (Poëzy 4, 20:rop), terwijl in diensWdb. op Bredero staat genoemd een citaat uit Moortje: ‘Schiet injerop
213roppenheeft gevonden een hou-mes met eenen yseren hoeck, ende een koeyenhooren’.Dat het woord in de 16deeeuw echter ook bekend moet zijn geweest, b
214noemde aanhalingen (Bredero, Moortje en Fr. v. Dorp), waarropen ‘darmen’ in éénadem genoemd worden; verg. ook Winschooten, Seeman 73: ‘Groom, of gr
215Als beteekenis geeft het Mnl. Wdb. op Toelge: ‘Naam van een zeevisch ...Waarschijnlijk bereidde men er traan uit’ en op Toillie leest men: ‘Waarsc
216commoditie is their trane oyle, drawen out of the seal fish’ en bij zijn beschrijvingover de robbenjacht leest men in margine: ‘The manner of hunti
217Etymologische aanteekeningen1).IEDER. De bevreemdendeî<iewas in 't mnd., als men mag afgaan op de vrb. in 'tMnd. Wb., de normale klank
218aver‘naar, akelig’ is door 't Nl. Wb., als oorspr. fri., gelijkgesteld met ags.áforenz.IJZEN. De gebruikelijke verklaring derijuitijsis gezoch
21gezegd van arduinsteen; z. Stallaert, die ookhick‘wrok, bittere haat’ heeft; vgl. fra.pique.Ook later komthikkenals ‘hakken’ voor; z. Mnl. Wb. Hierb
219JAAR. Afl. van den worteljê- ‘gaan’ is aannemelijk: zooals bij de ontwikkeling derbet. vanmaal, welke zich van ‘tijd’ tot ‘maaltijd’ over ‘etenstij
220leven’, Galléejüchteren‘wild stoeien, hard loopen en schreeuwen’, Draaijerjuchteren‘draven, tieren, stoeien’, Molemajüchtern‘luidruchtig stoeien’,
221van *joeiaf te leiden als mnl.joytenvermoedelijk vanjoy, waarbij ook gron. (Molema530)an de jui(ndl.ui) wezen ‘aan den zwier zijn’.JUK;palataliseer
222liquid’, gewoonlijk in den plur.;cain(ook anders geschreven) ‘to form a scum or“head” as liquor in a state of fermentation’; metm:calm(ook anders g
223Verdere vrb. van ingelaschtedz. Mnl. Spr. § 133. Vondel's Taal § 31 noteertdwadenuitdwaën; verder staat bij V. Pascha 1125koren-aders, waarmee
224Aofri. Gr. § 133; ook nwfri.kearel(vroeger ooktsjirl, G. Japicxtsjerl), Cad. Müllerziehl‘Mansbild’, Helgolandkārmən,kárəmənpl.: zoo ‘werden die alt
225‘crush, break to pieces’, ‘be crushed’, volgens Sieverstócwýsan‘erschüttern’. Blijkensonder nnl. en stellig reeds mnl.kieze,kiesheeft men behalve d
226soms vermengd, en past de bet. vankeuzelenz. (zie ald. en vgl. ook Wangeroogk zelêrm. ‘Kreisel’) veel beter bij ‘kiezelsteen’ dan bij ‘knots’.Kuis‘
227‘to strike (anything) with the foot’ [veel van paarden]; die van het tweede: ‘to peep;to look privily, as through a narrow aperture, or round a cor
228stel; wellicht oorspr. ‘waar men in kijkt,’ met min of meer pass. opvatting van -eralsin ndl.doorrooker,potere.a., waaronderkiker(kijn) in Mnl. Hwb
22daarmee op een metweiabl. vorm, meth- <hw- vóórôalshoeste.a. Holl.ui(z.Breeroo) kan fri. zijn; Kil.hoy,hoeyholl. sicamb.; Teuth.hoey.Het ndl. wij
229tinently; to spy’ (sedert 1306);to pry into‘to search inquisitively into (enz.)’ (sedert1610); terwijlto pryook (1548-1760) gevonden wordt als tr.
230schijnt mij al zeer problematisch.] Ook de vormen vankliswijzen optnaastþ(þ)(hierbij ook ags.aetclíðan‘adherere’). Dit laat zich moeilijk anders ve
231vormig opgestapelde turfhoop’, in 't algemeen ‘kantig blok of stuk’, ook ‘blok hooi inde schuur dat overblijft wanneer een deel er al uitgesto
232clyster, zeldencluster(= noorddu.kluster, waars. *kl stro- < *kl t-tro-, zegt NED)‘tros’, sedert 1387 ook ‘ronde massa of conglomeratie’, dat in
233‘halsband van touw, om de koeien op stal vast te binden’ (Dr. Volksalm. 1839).KNIEZEN. Metgnog in Hoogeveen (z. Van de Schelde tot de W. 1, 613gnee
234tot Breero'sAngeniet(De Werken van G.A. Bredero, II, 341).Uit mijn Algemeene Inleiding tot de hier genoemde uitgaaf van Breero kan vroegerreed
235onaangenaam karakter te geven; zij bejegent dan ook Gunophilus, door Naturegezonden om haar te dienen, en een viertal herders, zuur en snibbig; ook
236wij te doen hebben slechts met een allegorisch personage als Gunophilus enUtopische herders.Endimion, de naam van den ouden rijken vrijer inAngenie
237stoffen voorkomt, zoude men er gaarne eveneens de benaming eener verfstof inwillen zien, evenwel het voorafgaande ‘zesse dozinen’ is moeilijk met e
238Onder ‘zes dozinen tentenellen’ heeft men dan vermoedelijk te verstaan: zes dozijnplanten of kruiden van dien naam; verg. b.v. ‘een duust caerden’
23Geusevesper.Waarom heeft Vondel boven dezen aangrijpenden zielekreet over den gerechtelijkenmoord op zijn vereerden held, den ‘Vader des Vaderlands’
239gevierde heilige van het gewest. De boer vergeet hem niet, want hij moet op 11November zijn huur betalen, en de jeugd hield hem in ere door allerle
240In het Mnl. Wdb. worden alleen voor houwen =in stukken hakkentwee gevallenvan een praeteritum ‘houw’ aangehaald, beide uit de taal der rekeningen.I
241Fragmenten uit Jan van Leeuwen's werken.IV.1)+fol. 121b+Van VI dinghen die toe behoeren eener ghewaregher beghinen endeeenen afghescedenen ghe
242dat hi der duveliker werelt, die deen dander te sonden trecken willen overmids haerbehaghelheit, nie en ghelike1), mar gheeft elken goet exempele,
243haerre zielen ende haerre consciënciën meeste viant sijn, die haren vriën inkeerbename tusschen haer ende Gode. Dat waer mij een scadeliker viant d
244enicheyden weert. Daer ontfeetmen de hoechste crone boven redene, ende diecrone es een inwendeghe volcomene cierheit van boven tot beneden alre doo
245selven vernuftelijc souden wandelen, dedense haren dinghen recht, maer neenseniet. Ghelooft sij God, desere cluseneers es nu opten dach van heden l
246+fol. 124b+Vander swesteren ende lolarden ende broetbagaerden ende vanalsulkerandelike volke staet. Ende vander inwendeghe gheestelikemesquamen hae
247navolghinghen in die blote eenvoldeghe overweselike ghestillicheit1)ons gheests,weselijc rustende in Gode. Boven alle overlidinghe werdet salichlij
248vernomen ghevoellikerwijs metten inwendeghen oren, op die selve ure waer hi eenscouwende mensche ende soude ter stont iubelerende werden ende ontsp
24De - evenmin aanstonds duidelijke - ondertitel: ‘Sieckentroost, voor deVier-en-Twintigh’ is zonder twijfel, met Van Lennep, te verklaren als een bit
249na onbeweechliker wijs, dat es een ghestedeghe, ghestilde, eenvoldeghe, weselike,overweselijcke1)satheit Gods, daer wij boven ons selven mede in Go
250Maer ten vierden male selen wij onsen viant minnen ende hem lief doen, biddendevoer hem ghelijc onsen vrient.Dit soude ons al even licht sijn, cons
251hem en beclaghe, wat datmen sinen persoen allene aendoet oft over den halssegghen mach.1)Siet, dit es wel [d]beste dat ic weet, dat de mensche hem
252dat menich simpel goetwillich mensche sijn ambacht laet varen eer hijt selve weet,waer hijt heeft, dat hem cort namaels berout, al scaemt hi hem we
253ende soe vremde sijn, ende en wetens nochtans selve niet. Want al eest alsoe, alsic noch meer hebbe ghesproken, dat sij overmids penitencie ende he
254andere ordene, die nochtans puerlijc sijn gheset ende ghefondeert overmids demacht ende de cracht des heylichs gheests, ende segghen dit daer toe,
255wilde doen doen in gherechter ghehoersamheit, dat hem dies bat ghelosten soudealsoe arm sijns selfs te sine sonder eenich verkiesen dan al dat hi s
256+fol. 196c+Ondersceet tusschen kinnesse ende minne,die hebben de groote clerkesonder leven ende goede menschen sonder hoghe verstaen,endevan doling
257sake dat sijt selve merken wouden. Want een dinc, dat in hem selven niets niet enes, dat en mach noch ledich noch onledich sijn. Want ghebenedijt s
258daer in beseghen oft orboren mochte, siet, nochtans soe waer mij dusent werf beterende oec salichlekere mijnre zielen, dat ic mijns selfs te gronde
25titel een grimmige toespeling op deze hem bekende bijzonderheid maakt. In plaatsvan den gebruikelijken Ziekentroost hunner eigene Kerk, die ook hun
259ghehorsam ende oec onderworpen te sijn om Gods wille, siet, daer es meerdersalicheit in gheleghen inden bant der heylegher ghehoersamheit, dant wae
260ganghe ende oec van haerre sonderlingher voernemender wisen, diese voerenboven andere menschen, soe vele houden; ende soe sunderlinghe groot achten
261naren te samen ye ghewrachten. Want wtwindich armoede als armoede bi hemselven, siet, dat en behaecht eyghelijc Gode niets niet, ya, sonder vriwill
262ende om ghiericheyden tsondachs ende tsheylichs daechs te werkene, om datsein die weke haer grof labuer werc niet en willen verletten. - - - - - -
263cleeden, ende wtsetten, hoe dat sij der hoverdegher werelt ende den creaturen inijdelheit der ijdelheit behaghen moghen. -Die achste partije, dat s
264wandel gheselle; sij moghen hen oec wel eysen vander hellen!Die dertienste partije die oec die vierte breken te meneghen tijde, dat sijn deseridder
265Die negentienste die dicwile haer vierte breken gheerne, dat sijn die op vastendaghe smerghens vroech loepen in die mede taveerne. Maer ic segghe u
266Oec die wijven en die vrouwen en die oude rammelbeenderen en die oude quenenralen, die van der rubben ende vanden beenen sijn ghemaect, sij clappen
267en nemen, noch en stelen. Want waer dat sake, dat alle die ghene stalen die daerdief sijn oft ander liede goet begheeren metter herten, het sij rec
268wile die meeste dieve voer Gode. Want Jheronimus sprect, dat alle rijcheit sijncomen van quade oft van quaetheit, dat es aldus te verstaen, dat die
26in 1630), en vanoude geuzenals eeretitel (zie b.v. C.Pz. Hooft, Memor. en adv.162, 193, 194, 205, 262); doch anderzijds ook, met minder vleiende bed
269allene tot haren rugghe ende costelijker iuwelen tot haren hoefde, sij soudenre lichtC arme menschen met scoyen ende cleeden. Scaemt u voer Gode, e
270comenscap ieghen Gode te voren wilden maken ende verdinghen ieghen Gode, oftsi en dienden Gode niet, en soude hijs hen niet loenen. Trouwen, dat si
271kerke, clusen, outare, provenden, groete iaerghetiden, ende oec daer toe cappelriënselen die zielen uter hellen vriën.Dander sijn alle die ghene, d
272liden1), si souden vinden te segghene, daer men hen hondert dusenteghen omontliven, soude! Ende dan seit die pape ter selver stont - ende es alsoe
273oogpunt. Woorden en uitdrukkingen die men in hetMiddelnederlandschWoordenboekof hetHandwoordenboekvoldoende toegelicht vindt, ging ik dusstilzwijge
274enz. vinden we bij Jan van Leeuwen terug. Maar ook in de neiging om nieuwewoorden te vormen sluit hij zich, soms met een zekere onmatigheid, bij de
275betekenisontwikkeling heeft),ongemeen(= niet gemeenschappelik, van voorwerpengezegd), sijn sinnenovermechtichsijn.Behalve de genoemde, grotendeels
276BREKEN ende KNOUWEN haren sanc (blz. 180). Vergelijk over dit misbruik,voortkomend uit ijdelheid en zelfbehagen de Proza-Spiegel der Sonden, fol. 8
277opgetekend. Bij Ducange vindt mencorbellagiumverklaard als: tributum quod exmercatoribus, qui merces suas incorbellisdeferunt, exigitur.CROMMER (bl
278DERDE MANTELARE (blz. 179). Dit woord, in het Mnl. Wdb. nog niet opgenomen, wordtopgehelderd door Ducange, datmantellatigelijkstelt met ‘fratres te
27gen: “Dit is de uitluiding van het Calvinisme, van de Geuzen”, en voegt er ironischbij: “tot troost der consciëntie-zieken.”’ Deze verklaring is in
279door persoonlike aanraking of door geschriften Duitse invloed onderging. Daaruitzou ook het voorkomen van een woord alssweenrete verklaren zijn.SEE
280Daarnaast staatwaendiwaers,waeniwaersenwanewaers.Hier treffen we dus eennieuwe variant aan, ontstaan uit versmelting metwijs maken.het gaet aen die
281Kleine mededeelingen.60. Walewein 833.Na den strijd met het serpent komt Walewein aan het kasteel van koning Wonder,dien hij met zijn zoon aan het
282Etymologische aanteekeningen1).KNEUZEN. Met gramm. Wechsel dre.kneuren(Dre. Volksalm. 1848).Gron. KNIJLEN (Molema) ‘door wrijven of drukken in stuk
283voortduring) kleinigheden ontvreemden’ [ook ‘knoeien’ is ‘onhandig’ en ‘oneerlijk tewerk gaan’],gnobsk‘kort afgerond’ (in 't vrb. van aal; als
284natuurlijkkuike‘vr. kalfje’) tot *keu(phon.) heeft geleid en dat dit isgediphthongeerd; maar daarbij komt meer ter sprake dan hier behandeld kan w
285Bat. Arc. ed. 1729, p. 43, 65, 68) zal licht anders dan oorspr. zijn opgevat sedertkol‘striga’ beteekende; daarnaast echter nogkolrijster(ib. 74).K
286KROP. Ook hier een vorm met enkele cons.: on.krofn. ‘krop’.KROT. De familie moet, naar haar verbreiding te oordeelen, wel vrij oud zijn; z.o.a.Nl.
287KWELDER. Ook Wangeroog: Fri. Arch. ‘Dait quéller nennen die Insulaner die Pflanzen,welche auszerhalb der Dünen und am festen Lande auszerhalb des D
288brandend leer, van olie die op de kachel morst, van akelige pleelucht. In Egmonda/Zde lamp looft‘walmt, pijlt’ (mededeeling van A. Beets).LATEN. Hi
28dan: ‘1oeen der daggetijden van 't brevier, als het in 't openbaar gezongen wordt;2ode namiddag-godsdienstoefening, [thans] gewoonlijk om
289aanneemt dat ze is ontstaan in uitdr. alslange,korte lidmaten(ledematen) hebben.LIED. Hierbij ablautend on.lúþr‘hoorn’ (blaasinstrument).Mnl. LIEKE
290zijn als in vla.kijte‘kuit’. Kil. geeft als vla.locke(enlocken‘zuigen’; vgl. De Bolokken‘al zuigende drinken’ [antw.lokken‘dooien door de zonnestra
291LOG. Het bij Franck te vinden vermoeden dat verwantschap bestaat met eng.lag‘slap, traag’ wordt versterkt doordat dit woord niet geïsoleerd staat.
292hechten, dan is het vocalisme voorshands raadselachtig (< *lūm?). Helgolandlōam‘schön weich anzufühlen’ wijst op *laum, ‘slap’, en hieruit kan d
293niet schijnt te hebben, in verband metbúi‘bui’ op overneming uit onze taal, al isúiphonetisch = hd.ui.LUIM. 't Ww.loenenook gron.; z. Molema,
294lijnen, krullen met inkt of verf op papier maken; zooveel als: kribbelkrabbelen; ookOostfri.’ [Ik vind het echter niet bij Ten Doornkaat Koolman, w
295lichen Brotes’ en dat etymologisch één is metStollen, zooals het trouwens in eendeel van Duitschland luidt. (Fra.michekan volgens Meyer-Lübke slech
296vanmôs‘spijs’ (vw. ‘eten’); ‘moes’ (vw. ‘fijn maken’; in Gron. zegt men van iets watheel fijn wordt:'t wort mous; Nl. Wb.moezenI ‘tot moes mak
297MOT (insect). Z. bov.madeen vgl. met mnd.muttestadgron.stainmót(stain‘steen’),een in muren en onder steenen aan te treffen diertje, naar 't sc
298Vondel's Roskam.Brandt stelt dit gedicht op 1630. In mijnLeven van Vondel(bl. 110) heb ik 1626 alshet jaar genoemd, waarin het geschreven is.
2bregdanvoor *brigdilof voor reeds geassimileerdbriddilin de plaats gekomen.BREM. Verwantschap metbraamis aan te nemen: dre.braom‘brem’.BUL, BOL, BALK
29Tijtkortinghe daer bij ghecrighe:Daer ic huden meer aff zwighe,Want vesper is over langhe gheluut.God gheve haer dusentwerff saluut,Die my den moet
299mij dan ook gewonnen. Maar weldra kwam de twijfel weer boven en keerde ik totmijne vorige meening terug. De argumenten voor 1626 waren toch te krac
300de regeering, die door slecht toezicht de knoeierijen mogelijk gemaakt heeft, strengoptreedt1).De inhoud van het pamflet is merkwaardig genoeg om d
301over langh, hadde ordre behoordt inghesteldt te werden, maer het is noch beter laetals nimmermeer’.Deze gedachte vinden wij grootendeels terug in d
302Ick meest verrijckt met giften sie:Merck desen niet, maer genen:Wiens goudsucht boos, en Goddeloos,Vind sijns gelijck' niet eenen.Steyl Nerito
303En eyschtmen meer bescheyds, men vraegh het Huygens soon,In 't kostelijcke mal: die weet van top tot toonDe pracht en sotte prael tot op een h
304groote schade van t'Landt ende tot sijn eyghen profijt, t'welck daer naer heeftghebleken, alsoo den selven Pacht int openbaer 17000 gulde
305Raadsheer Staets, Middelgheest en N. Trip ‘gewesen Bouckhouwer van H.Loffelijcker memorie Prince van Orangie’ kunnen het getuigen, omdat zij het va
306windhebbers der O.I. Compagnie is ook nog veel te vinden. Daarover kan de heerAvendroot1)heel wat mededeelen.De heer Agent Van der Veke en anderen
307de war en in onrust gebracht, ‘so dat de memorye van dien rampsaligen Muys aldaerwel vervloeckt, ende by de posteriteyt in memorije sal gehouden we
308derven openbaeren (om gheen occasie van seditie ende oproer te gheven) watdiscoursen ende propoosten, zoo onder groote middelmatige ende cleyne per
30niets is, dat aan dezen titel herinnert of hem rechtvaardigt1).Liefst zou ik, ter opheffing dezer bezwaren, kunnen wijzen op een aan V.'s versv
309Waer yeder soo van aerd, wat soumen metter tydHet arrem eselkijn al lasten maecken quijt?Hoe sou 't aenwassend juck ontwassen met den jaeren?W
310Zonder twijfel is het hier behandelde pamflet de voornaamste bron geweest voorVondel's hekeldicht. Maar niet de eenige. Er waren genoeg verkee
311geloofd hebben. En Vondel had zeker geen reden om Pauw te sparen.Het is mogelijk, dat er in denRoskamnog meer toespelingen zijn op bepaaldepersonen
312prentTemplum Christianum Amsterdami.Deze werd opgehaald en de koperen plaatop het stadhuis gebracht1). Eerst jaren later kreeg De Wees die terug, e
313TalisLeida, tuus; talis tuus,Horna, Senator;Talis,pro Patriacum loqueretur, erat:Praesidium moestis, legum pater omnibusque aequus,Integrius quo vi
314toen deTransformatiezou gedicht hebben. De uitgever toch van eene prent, waarvande verspreiding zooveel gevaar met zich bracht, zou zich met het ve
315schiedenis van Palamedes] geestigh in zijne transformatie te pas gebracht, overmitsdit aertschelmstuck eygentlijck tot de herscheppinge of verschop
316waardgelders af. De onbekende teekenaar1)maakte hierop voor een onbekendenuitgever eene teekening. De voorstelling werd misschien gekozen onder inv
317Er moest ‘eene andere constellatie aen de lucht’ wezen, of de dichter moest machtigevrienden hebben.1)Wanneer de dichter van denPalamedeser zoo gem
318aenbadt.Maarpopis ook ‘afgodsbeeld, afgod’ enGommers popis dus ‘Gommersafgod’, d.i. Calvijn, die elders1)deafgodt van Genevenheet.P. LEENDERTZ Jr.V
31stukken, zoo tegen als voor de Geuzen, zijn in Van Vloten's bundel meer te vinden;zoo een ‘Geuzen-echo’ (I 273-4), die inderdaad aan Vondel&apo
319Ongetwijfeld is hier dezelfde stof behandeld; immers men vindt het hoofdkenmerkterug, dat de tot ezel omgetoverde mens zijn verstand behoudt. Maar
320door de geleerde Petrus Damianus van de mogelikheid van dergelikemetamorphosen laat overtuigen.In de 14deeeuw neemt Ranulphus Higden in zijn Polych
32Sinterklaas.Ik heb het hier niet over Sinterklaaslegenden of gebruiken, maar over de etymologievan die naamvorm.De gewone, reeds oude uitlegging is,
33voorbeelden, en besluit: ‘Eene enkele maal wordtsenterook, door misverstand,gebruikt vóór een vrouwennaam.’ Zijn voorbeeld is:voir senter Margrieten
34synon.dag(beide = feestdag) of i.p.v.parochiehet synon.dorpaanwendt.Daarvan vindt men in hetMnl. Wdbk.deze twee voorbeelden:Sinter Claeus dachenvoir
35Over woordschikking en vers-rhythme in denMiddelnederlandschen Ferguut.Ferg. 35451)Ferguut wachter hem jeghen6 Ende brochte den scacht gedregen7Die
36vast te stellen zoowel de syntactische grenzen der gebruiksmogelijkheid als deninvloed van den rhythmischen en metrischen vorm op de keuze van deze
37dat het grootste deel dezer zinnen den omvang van een vers heeft, dan is hetduidelijk, dat de syntactische vorm van dergelijke zinnen moet berusten
38⅓ deel (560) met een aanloop beginnen. Wanneer we nu bij de zinnen zonder enmet aanloop willen nagaan:1o.het verschijnsel der inversie,2o.de scheidi
3mnd.deger(e), mhd.dëger.Voordegherlecis een der beide bewijsplaatsen:suvertharde- ‘met buitengewone zorg’ dus = ‘terdege’. Dit sluit zich aan bij gro
39aanloop is nog grooter, wanneer men ook hier overweegt, dat 40 van de 134 zinnenalleen bestaan uit aanloop, S. en V. Er zijn dus 94 zinnen waar anti
40De verklaring der redenen, die den dichter tot het gebruik der oude woordschikkingbrengen, is alleen mogelijk met overweging der rhythmische invloed
412o. Zinnen met achterstuk:a.enkelvoudig praedicaat 181Nom. S. 24Pron. S. 1171 vs. 1411. .. V.S... 176omvangNom. S. 10Pron. S. 172 vz. 27omvangNom. S
42/Van sinen orsse scoet hi//In die camere ghinc si//Sinen groten scilt nam hi/ten eenenmale uitgesloten, zoodra de zin eén versregel beslaat.We komen
43bij het zinsschema ..S.V... 2 van 9 gevallen } 5 van 21..S... V... 3 van 12 gevallen } 5 van 21Klaarblijkelijk vermijden de samengestelde verba het
441o. enkelvoudig V. 52 ‘ne’ 13 ander tusschenstuk 39a.ander tusschenstuk 39Pron. S. -Nom. S. 37omvang 1 vs. 37Pron. S. -Nom. S. 1omvang 2 vz. 1Pron.
452. In de zinnen met ‘ne’ als tusschenstuk staat bijna altijd een pronominaal subject(van de 81 in 65 gevallen).3. Bij het schema S...V. komen 4 zinn
46Rhythmische kenmerken.Uit de vergelijkende beschouwing der zinsvormen blijkt duidelijk, dat de syntactischebijzonderheid van de oude woordorde sterk
47I. Zinnen met aanloop, zonder inversie met oude woordschikking.A. ...S... V. 73 65 enkelv. 8 samengest. V.Nom. S. 2Pron. S. 601 vs. 62enkelv. V. 65
48101 Ten bóssche waert hi hem ontstàl1117 In sinen stégereep hi hem hìef.Anders staat het met de verzen die van hetzelfde schema zijn, wat den aanloo
4deele met volk.iwordt uitgesproken, en tevens met assim., zoodatdinenregelmatigis?) - In den zin van gron.diezig(z. Molema) bij Potgieter Proza93, 16
49een substantief zonder praepositie; een lidw. of pron. vormt den rhythm. voorslag1).Ook hier ontstaat een type met twee zware heffingen, wanneer het
501514 Hástelike si dánen scìet2322 Hástelike si wéderkèert2379 Hástelike si doe ópscòet2762 Hástelijc hijt biden bréidel nàm732 Táchterst hi sinen sc
51die steeds wordt gevolgd door een omvangrijke daling. Hoe geringer de omvangvan den aanloop is, des te grooter is de syntactische scheiding van S. e
52nominale deel van het praedicaat niet in een daling past. Er ontstaan dus verzenvan het type:241 Achter étene si slápen gìngen269 In een dál si geré
5380/1Mettien si den hért vernàmen/ Buten bossche302/4Van cálfvellen hi ánedròech/ Enen roc cort toten cnien.977/8Negeen ánder hi en ròchte/ Dan dórs.
54Ook hier beginnen we met de belangrijkste groep: zinnen met enkelv. V. van éenverslengte met pronominaal subject (27 gevallen). Het blijkt dat hier
55332 Sine gróte cólve dat hi bròchte2330 Enen vásten scílt hi grèep2501 Met lúder stémmen hi craihièrt2630 Haer éerste geréchte dat si àten.Verzen zo
56Beter voegen zich naar het gewone rhythme:4210 Stáphants dat parlemént scìet5343 Léttel hem sine wápine verwàgen.2o. ...S.V... 9 samengest. V. 2 en
571. de groepeering der zinsgroepen naar rhythm. typen.2. zoodra hetregelmatigepronominale subject wordt vervangen door eennominaal, ontstaat een afwi
58II. Zinnen zonder aanloop met oude woordschikking.Het is nu de vraag, of ook de zinnen met afwijkende woordorde, die niet door densyntactisch en rhy
5gaan, verzinken, te gronde gaan, ondergedompeld worden’),oerdoun,oerdune‘overgoten, bedolven, geheel onder water’,onderdoun, -dûn‘even onder water’,v
591828 Élc doe van hem besíden scoèt3607 Lókefeer aldus dóet bleèfDe grootste helft der 37 gevallen echter kan men niet volgens een bepaald typelezen.
60stuk beslaan, gelijk te verwachten is, slechts een half vers en bieden dus nietsopmerkelijks ten opzichte van het rhythme1).2o. S... V... 87 enkel
61zou kunnen aannemen; maar ook in die gevallen blijft het verbum finitum onbetoonden heeft het rijmwoord een heffing:1116 { Hine was nóit te gemáke b
62We beginnen met de belangrijkste groep, zinnen met ‘ne’ van éen vers, metpronominaal subject:276 Hine wilde daer hebben niémens cómen1095 Hine mocht
63Ook in de zinnen met omvangrijker scheiding van S. en V. dan ‘ne’ alleen, is hetrhythme heel anders:1110/1 Een rídder hem doe hálen ginc/ Enen scach
64Zoodra òf S. en V. door een omvangrijker zinsdeel worden gescheiden òf het S.nominaal wordt, verdwijnt dit rhythm. type.2. Bij de zinnen met nominaa
65Samenvatting der rhythmische kenmerken van de zinsgroepen metafwijkende woordorde.1. Voor zoover de zinnen een versregel beslaan, wordt de afwisseli
66Stel dat de dichter de oude woordorde wil vermijden in een zin (vers) als:In hare cámere dat si lièp.Door het gebruik van inversie komt dan het verb
67Haer órsse op dérde knièlen.Rhythmisch verschil is er alleen in de lengte der daling.Ook in zinnenzonderaanloop kan, behalve door bovenstaande omsch
68Hoeveel stijver zou hier klinken:3579 Toten rídder hi doe quàm3580 Biden hálse hine nàm3581 Onder sinen árme hine sloèch3582 Dápperlike hine wéchdro
6in ‘klankloos, niet levendig’ (z. nader Nl. Wb.); daarom kan Metslawierschdōaəf(Kloosterman § 133 B) ontstaan zijn uitdŏf, zooalshōaəfuithŏf(§ 115 Op
69ik u in zoo veele jaaren niet gezien heb? ik meende, dat ge al lang in deSpaanscheZee dobberde1).DE SAPPETAUSVAARDER.Onkruyd vergaat niet.Maar gy, v
70zich beschermen, ze hielden 't evenwel uit, zoo dat ze deJavaanendeedenschreeuwen,Orang Ollanda,backeley sammatey1),die Hollandse honden vechte
71mag uit de nergens elders gevonden samenstellingSappetausvaarderdegevolgtrekking worden gemaakt dat het woordSappetau(-ou) aanmerkelijk ouderis dan
72waardige boek van Mevrouw W. Wijnaendts Francken - Dyserinck ‘Drie Maandenin de West’ lees ik op blz. 199:‘Het half Hollandsch half Engelsche “blank
7344. Formine?(Die werelt) slacht den losen comandie vingherline vanforminevercoept voer guldine.Beatrijs, vs. 304-306.Het staat er, zonder eenigen tw
74instructeurs te Maastricht (uitg. door Flament in Publ. Soc. Limb. 1913). Daar leesik van Luiksche en Munstersche kalmijn, maar ook van kalmijn uit
7545. Aanteekening op de onuitgegeven brieven aan J.P. Klein en A. Klein- Ockerse.Zie XXXII, 248.Het aldaar aangehaald Duitsch couplet, dat ik niet wi
76Og björnen blev en ridder bold,sin faders land fik han i vold.1)Een overeenkomstig geval vinden wij in een ander Deensch lied, getiteldHaevnersvaerd
77staat tusschen deze ijzeren ringen en de ijzeren banden die het hart behoeden voorbreken, waarvan men gewag gemaakt vindt o.a. in het bekende sprook
78Und bringe Licht und Glanz aus Dunkelheit und RauchGleichwie der Morgenstern, wenn andre sterne sinken,Und itzt mit welkem Haupt am blauen Himmel bl
7Ozwe.þrask(met Abl.þraesk) ‘moeras’ wijst op *drasch; het adj. is verklaarbaar uitpraed. gebruik.DREUTELEN. Als grondwoord mag men aannemen mnl. wvl.
79o'raenghenaemste, eene verkorting vanover-aenghenaemste... zal moeten zijn’,enz.Wij hebben hier echter niet met een drukfout te doen.Dat Vonde
80deden, die het gebied van den zadelmaker raken, zag ik bewezen door eenadvertentie in de 's Gravenhaegse Woensdaegse Courant van het jaar 1742,
81Tesselschade hervormd of doopsgezind?Op deze vraag van Mr. C. Bake, onder No. 39 van ‘Kleine Mededeelingen’, valt hetantwoord niet moeilijk. Tessels
82blijkt, dat Tesselschade hervormd was, uit het feit, dat zij 6 Juni 1614 in de OudeKerk te Amsterdam als doopgetuige stond over het oudste kind van
83D'onbekende voerman van 't Schou-burgh.Achter het gedichtDe geest van Mattheus Gansneb Tengnagel,In d'andere wereltby de verstorvene
84‘Wonder, wonder, noch eens wonder!'t Gat leyt boven, 't hooft leyt onder,En het gaetter wel verkeert,Daer de knecht sijn meester leert.Ons
85wat hoveerdigh’, is Willem Dircksz. Hooft (1594-1658). Glazenmaker en glasgraveurvan beroep, was hij in 1622 met deJan Salyals kluchtspelschrijver o
86met sijn lippen, dat hij nu wel een zuyg-hontjen lijckt, daer hij eerst wel voor het quabeest in Piramus en Thisbe sou hebben konnen speelen’1). Wij
87van het chirurgijnsgilde1). Ook Block wordt in Tengnagel'sLindebladenals dichtergenoemd; hij heeft o.a. een lofdicht geschreven op B. Fonteyn&a
88Peerden heb ick al besteet;Was de wagen maer gereet.Yser-werrick heb ick mede,Benje slechjes wel te vreden,En wy sullen, soo ick meyn,Dichjes by de
8gevallen vermoed Ts. 32, 297 vlg. Als eenigszins er tegen pleitend voerde ik aanags.ánmód‘unanimous; resolute, brave, fierce; obstinate’; dit wordt n
89nieuwe vereeniging; tot hen behoorden o.a. Engelbrecht en J.D. Block. Delaatstgenoemde heeft eenLauwer-kransvoor Krul geschreven. Het vers vanTengna
90Dan is al mijn werck bekaeyt,En ick kan hem niet oprechten,Want ick heb geen hulp van knechten.Of ick schoon na Joosje loop,Die en krijgh ick niet g
91na nieuwjaar. Ook onder de hoofden van den Schouwburg was er tegenwerking,nl. van de zijde van Simon Engelbrecht. Die tegenwerking gaf Vondel het ve
92En haer woorden houden maet,En men kan in Ezels werckenSulcken plompheyt niet vermercken,Als in dese ses haer doen,Diemen menschen sou vermoen.Want
93Doe Vrou Mari met haer PapenAlleman joegh in de Wapen.Dan je klaerden 't doe so moy,Dat je haver kreeght voor hoy.’Welke pachters hier bedoeld
94Dat ick menighmalen dacht,Dat het nutter was gebrachtIn mijn blaes, en die te hopen,Om hier na te mogen koopen,In een eygen stille kluys,Warme kost
95En je Heerschappy bespotten,En een yeder, die het hoord,Barst van lachen en schreewt: moord,En men acht het voor een wonder,Somer-Vorst en Winter-do
96er wel, zooals Vondel in een brief aan Hooft meedeelt1). - Jan Hendricksz Soop, devader van ‘wijsen Floris’, had in 1612 eene glasblazerij op den Kl
97Die belaen was met de surghVan zijn opgeboude Burg,'k Meen, hy zou zijn borst verscheurenEn het arm gewelf betreuren,Dat zijn maexsel ongescher
98Ian’ onder de dichters. Hij was met hem bevriend, want hij schreef in 1641 een versjeop zijn portret1), en de ander versierde deLindebladenmet een l
Commentaires sur ces manuels